033 - 46 12 680 info@expertis.nl
Home » Thema’s » Themapagina rekenen en wiskunde » Rekenonderwijs op peil

Onderwijsinspectie presenteert:

Peil.Rekenen-Wiskunde

Het belang van goed reken-wiskundeonderwijs is onomstreden. Des te zorgelijker is het dat veel leerlingen aan het einde van de basisschoolperiode het streefniveau niet halen. In dit artikel bespreekt Expertis onderwijsadviseur Harmen Veldhuis de belangrijkste resultaten van het peilingsonderzoek Peil.Rekenen-Wiskunde die de Inspectie medio april presenteerde.

De bevindingen van het rapport kunnen onderverdeeld worden in drie verschillende onderzoeksgebieden. Allereerst is in het onderzoek inzichtelijk gemaakt wat de rekenvaardigheid van leerlingen in het laatste leerjaar van het basisonderwijs (bo) en speciaal basisonderwijs (sbo) is. Als tweede brengt het onderzoek de vorm en organisatie van het rekenonderwijs op de scholen in kaart. Als derde is onderzoek gedaan naar leerlingkenmerken, leerkrachtkenmerken en klassenkenmerken die samenhangen met de verschillen in rekenvaardigheid. Dit artikel bespreekt per onderdeel de belangrijkste uitkomsten van het rapport.

Referentieniveaus

Om maar met de deur in huis te vallen: volgens het rapport van de Onderwijsinspectie is de gestelde ambitie van 1S helaas niet gehaald. Niet alleen in het basisonderwijs, maar ook in het speciaal basisonderwijs is dit het geval. Toen de referentieniveaus geïntroduceerd werden, was de ambitie dat minimaal 85% van de leerlingen aan het einde van het primair onderwijs het fundamentele niveau 1F zou gaan beheersen en minimaal 65% het streefniveau 1S. De huidige stand van zaken? In het basisonderwijs haalt ruim 82% van de leerlingen het streefniveau (1F) en bijna 33% haalt daarnaast ook het hoger liggende streefniveau (1S). In het sbo haalt ruimt 15% van de leerlingen het 1F-niveau en bijna 2 procent van de leerlingen haalt eveneens het 1S-niveau.

Het rapport geeft interessante informatie over de mate waarin leerlingen de verschillende rekendomeinen beheersen. Zo blijkt dat leerlingen die 1S beheersen, minder goed presteren op het rekendomein ‘verbanden’. Dit in tegenstelling tot de andere rekendomeinen getallen, meten en meetkunde en verhoudingen. Leerlingen die 1F beheersen, presteren op hun beurt weer beter op het hoofdomein ‘verhoudingen’. Een andere interessante uitkomst van het onderzoek is dat leerlingen die onder 1F scoren vooral goede prestaties laten zien op kale sommen, maar juist minder goed presteren op contextopgaven. Het omgekeerde geldt voor leerlingen die het streefniveau 1S beheersen. Zij laten juist een goede beheersing zien op de contextopgaven en lagere prestaties op kale sommen.

Volgens het rapport is in het basisonderwijs sinds 2011 sprake van een lichte toename van de rekenvaardigheid. De rekenvaardigheid van sbo-leerlingen is relatief gelijk gebleven als we de prestaties in 2013 en 2019 vergelijken.

Rekenonderwijs op scholen

Het rapport besteedt ook aandacht aan enkele factoren die de rekenresultaten mogelijk verklaren. Als eerste valt op dat in het sbo de frequentie waarmee leerkrachten extra reken- en wiskundescholing hebben gehad, van invloed is op de leerlingprestaties. Leerlingen uit klassen waarvan de leerkracht vaker bijscholing heef gehad, behalen hogere scores. Specifiek voor het basisonderwijs is te zien dat wanneer de leerkracht uitgaat van een fixed mindset, daar lagere scores zichtbaar waren dan bij leerkrachten die uitgaan van een growth mindset.

Het onderzoek geeft ook inzicht in verschillen tussen leerlingen met verschillende achtergronden. Leerlingen die Nederlands spreken, thuis beschikking hebben over (reken)boeken en materialen, laten hogere scores zien.

Op meer dan de helft van de scholen voor (speciaal) basisonderwijs is een rekencoördinator aanwezig. Ongeveer 25 tot 30 procent van de coördinatoren wordt 1 uur in de week vrijgeroosterd voor deze taken. 

Het rapport toont dat de samenwerking tussen leerkrachten ten aanzien van het vak rekenen-wiskunde een aandachtspunt is. Leerkrachten delen wel ervaringen met elkaar, maar bezoeken elkaar nauwelijks in de les.

Hoewel leraren vinden dat de rekenmethode grotendeels passend is bij hun manier van lesgeven, maakt meer dan de helft van de leraren daarnaast ook gebruik van aanvullend schriftelijk oefenmateriaal. Daarnaast toont het onderzoek dat leerlingen in het sbo beter presteren wanneer ze rekenonderwijs ontvangen via een traditionele, niet realistische methode. Voor het basisonderwijs wordt hierover geen uitspraak gedaan.

Het rapport laat verder zien dat leraren in het sbo meer aandacht besteden aan het automatiseren van optellen en aftrekken tot 100. In vrijwel elke les laten zij hun leerlingen zelfstandig procedures oefenen. Uit het hoofd leren van regels, procedures en feiten zetten zij het minst vaak in. Als het gaat over het gedifferentieerde aanbod, geven zowel sbo- als basisschoolleerkrachten terug dat ze van mening zijn dat ze voldoende differentiëren in doelen en verwerking. 

Leerling- en leerkrachtattitude

Het onderzoek laat zien dat leerlingen overtuigd zijn van het nut van rekenen. Toch wil dat niet zeggen dat leerlingen ook veel rekenplezier beleven aan het leren rekenen. Bij leerlingen in het sbo is vaker dan bij leerlingen in het reguliere basisonderwijs sprake van rekenangst. En leerlingen in het basisonderwijs hebben meer vertrouwen in eigen kunnen, dan leerlingen in het sbo. Gezegd moet worden dat het gelukkig bij beide groepen geen schokkende aantallen zijn. Tot slot schrijven beide groepen leerlingen hun rekenprestaties meer toe aan hun eigen inzet dan aan externe factoren.

Interessant is ook dat er in het onderzoek aandacht was voor de attitude van leerkrachten ten aanzien van het vak rekenen. Zij beoordelen hun didactische vaardigheden als gemiddeld tot hoog. Een mooi gegeven is dat de onderzochte leerkrachten de rekencapaciteiten van leerlingen zien als ontwikkelbaar in plaats van vast. Slechts een op de tien leerkrachten volgde tijdens de opleiding een specialisatie voor het vakgebied rekenen-wiskunde. 

Wat zeggen deze resultaten ons?

Wat kunnen we praktisch met een 144 pagina’s tellende rapport? De bevindingen van het onderzoek geven aanleiding om het gesprek over het versterken van het rekenonderwijs blijvend te voeren.

Hoge verwachtingen
Het rapport laat zien dat hoge verwachtingen van leraren ten aanzien van het rekenniveau van hun leerlingen een positieve invloed heeft op het zelfvertrouwen van de leerlingen. Deze bevinding moet altijd aandacht krijgen wanneer we het gesprek voeren over het versterken van ons onderwijs. 

Streefniveau 1S
Verder laat het rapport duidelijk zien dat er veel winst te behalen valt ten aanzien van het percentage leerlingen dat het streefniveau 1S haalt. Het is echter wel de vraag of de bal dan alleen bij de scholen ligt. Is het ook niet zo dat de overheid een belangrijke rol heeft in de beeldvorming betreffende de fundamentele- en streefniveaus? Gezien de formulering op de website van de rijksoverheid (“het fundamentele niveau (F-niveau) is de basis die zo veel mogelijk leerlingen moeten beheersen. Het streefniveau (S-niveau) is voor leerlingen die meer aankunnen.” ), kan geïmpliceerd worden dat het 1S niveau alleen is weggelegd voor de sterkere leerlingen in de klas. In onze optiek is dit onjuist. Gezien het streven van de commissie Meijerink waarin tenminste 65% van de leerlingen dit 1S niveau behaalt, zouden de leerinhouden behorende bij het streefniveau ook aan de wat zwakkere middenmoot moeten worden aangeboden. Wat opvalt is dat leraren in dit onderzoek zelf aangeven dat ze voldoende differentiëren, ook richting de sterkere leerlingen. Maar hoe kan het dan dat zo weinig leerlingen het streefniveau 1S aan het einde van de basisschoolperiode beheersen?

Elkaars lessen observeren
Het onderzoek laat zien dat slechts weinig leraren elkaars lessen observeren. Ligt daar niet een enorme uitdaging en kans om het rekenonderwijs op een hoger plan te tillen?

Nascholing
Wanneer leraren meer (bij)scholing ontvingen, was dit zichtbaar in de prestaties van de leerlingen.

Als het rapport een ding duidelijk maakt dan is het wel dat de leerkracht de methode is. Zorg dat alle leraren de basis- en complexe vaardigheden van goed lesgeven beheersen. Goed lesgeven, hoge verwachtingen en een gedifferentieerd aanbod. Klinkt dat niet als muziek in de oren?

Share This